6. Waardecreatie en opschaling

6.1 Inleiding

KEM’s bemiddelen tussen technologie en het gebruik en de aanwending ervan, onder meer in (ontwerpen voor) diensten of goederen of in brede maatschappelijke toepassingen op het niveau van steden, regio’s en samenlevingen of zelfs internationaal. Dit alles vooral om transities te bevorderen die van waarde zijn voor de samenleving als geheel of een significant deel ervan. Daarbij horen nieuwe vormen van waardecreatie die niet enkel effectief zijn in economische zin, maar zeker zo veel invloed hebben in maatschappelijk of cultureel opzicht, of ten dienste staan van ecologische uitdagingen (vgl. Rutten et al., 2019, 100-117). De aard daarvan is terug te vinden in de sustainable development goals van de Verenigde Naties, maar ook binnen het missiegedreven innovatiebeleid[1]. Actuele societal challenges vragen om effectieve interventies op relatief korte termijn. De urgentie van de voorliggende opgaven is groot en maakt snelle opschaling van innovaties noodzakelijk.

KEM's in de categorie waardecreatie en opschaling helpen om dit proces te structureren, en in vroege fase te valideren en testen. Ze beantwoorden vragen als: hoe kunnen economische, culturele, maatschappelijke (zoals duurzaamheid) en sociale waarden gecombineerd en geïntegreerd worden? Hoe kan het denken verschuiven van transactie- en productdenken naar denken in delen, diensten en toegang? Hoe kan waarde beschermd en verzilverd worden? Hoe zorg je voor opschaling en versnelling van de waardecreatie en hoe wordt nieuwe kennis optimaal om- en ingezet?

Waarde en beleidskaders De manier waarop het concept waarde figureert in de context van het missiegedreven innovatiebeleid laat een verschuiving zien in vergelijking met eerdere beleidskaders. Volgens Schot en Steinmueller (2018) is er sinds WOII sprake van een drietal framings van waaruit wetenschaps-, technologie- en innovatiebeleid is vormgegeven. Vanuit elk van die beleidskaders zijn specifieke en tijdsgebonden innovatiesystemen gecultiveerd en ingericht.

Eerst was het uitgangspunt, in het eerste onderscheiden beleidskader, dat nieuwe kennisontwikkeling, in het bijzonder op het terrein van technologie, in dienst moet staan van ontwikkeling en groei van de (concurrentie)kracht van bedrijven die daarmee economische waarde creëren en maatschappelijke welvaart teweegbrengen. In het tweede kader, dat vanaf het tijdperk van de oliecrisis tot ontwikkeling kwam, lag de nadruk op de bevordering van nationale innovatiesystemen. Doel was om (nationale) concurrerende clusters van bedrijvigheid te bevorderen, mede gestoeld op een excellente kennisinfrastructuur, die economische waarde genereren en zorgen voor welvaart voor burgers binnen landen en regio’s. Het ging in dit kader vooral om competitie van landen.

De primaire focus in deze beide eerste frames is economisch, waarbij bepaalde negatieve externaliteiten, bijvoorbeeld op sociaal terrein of milieu, met behulp van ex post interventies worden verzacht of wellicht zelfs weggenomen. Probleem daarbij is dat de rendementen die volgen uit de opschaling van innovaties geïncasseerd worden lang voordat mogelijke ecologische effecten zich manifesteren. De opbrengsten van innovaties worden in dat geval geprivatiseerd, terwijl de kosten die later vallen door de gemeenschap moeten worden gedragen. Schot en Steinmueller (2018) stellen dat dit in de huidige tijd niet langer houdbaar is. In de nieuwe framing van wetenschaps-, technologie- en innovatiebeleid staat economische waarde niet langer centraal. Het gaat vooral om het tot stand brengen van maatschappelijke transities die ook de economie omvatten, maar ook andere vormen van waarde centraal stellen. In het bijzonder maatschappelijke en culturele, maar ook en vooral ecologische (Schot & Steinmueller, 2018). Genoemde auteurs stellen dan ook:

Our core proposition is that the existing R&D and national systems of innovation frames for science, technology, and innovation policy, are unfit for addressing the environmental and social challenges’. (Schot & Steinmueller, 2018, 1561-1562).

Zij pleiten voor een op transities gericht innovatiebeleid (transformative innovation policy) maar stellen daarbij vast dat de beleidskaders die daarvoor dominant waren, nog altijd in het huidige beleidsveld aanwezig zijn en in bepaalde gevallen van waarde zijn.

Het missiegedreven innovatiebeleid laat ook in Nederland de ontwikkeling weg van het hoofdzakelijk op versterking van de primaire economische waardecreatie gerichte beleid zien. Al staat de doelstelling om de concurrentiekracht van ons land te versterken nog steeds hoog op de kabinetsagenda. In de context van het missiegedreven innovatiebeleid worden bedrijven en sectoren, net als burgers en maatschappelijke organisaties aangesproken op hun vermogen om in bredere zin dan enkel economisch, bij te dragen aan innovaties die nodig zijn voor het aanpakken van urgente maatschappelijke thema’s en uitdagingen. De kennisontwikkeling die daarvoor nodig is vraagt om een multidisciplinaire aanpak, om investeringen die verder gaan dan technologieontwikkeling en onder meer gericht zijn op sociale en culturele aspecten die de brede toepassing van die technologie in maatschappelijk gedragen oplossingen mogelijk maken. Daarbij verbreedt het zwaartepunt in innovatieprocessen (agency) van (netwerken van) bedrijven naar een breed maatschappelijk stelsel van soms wisselende actoren, afhankelijk van de missie en het domein dat centraal staat. Waardecreatie wordt breder ingevuld dan het realiseren van economisch rendement van (netwerken van) bedrijven of een toegenomen bruto nationaal product, terwijl opschaling de invulling krijgt van het realiseren van transities op niveau van de samenleving of belangrijke onderdelen ervan en veel minder gezien wordt in termen van bijvoorbeeld economies of scale. Daarmee nadert opschaling het nabijgelegen concept diffusie, die allerlei vormen kan aannemen en in het verlengde van het werk van Everett Rogers (1962) school gemaakt heeft. Daarbij verandert ook de rol van de overheid. Ze krijgt een belangrijke coördinerende en ook sturende rol in het bepalen en definiëren van missies en het gericht beleggen van middelen bij de kennisontwikkeling om maatschappelijke transities mogelijk te maken. In dat proces speelt citizen engagement in de definitie van missies een belangrijke rol (vgl. Mazzucato, 2014; Mazzucato, 2019).

Daarbinnen zijn missies geformuleerd die liggen op het terrein van energietransitie en duurzaamheid, landbouw, water en voedsel, gezondheid en zorg en veiligheid.

Last updated