1.1 Achtergrond: Missiegedreven Innovatiebeleid

Met het vernieuwde topsectorenbeleid, het Missiegedreven Innovatiebeleid, wil het kabinet de innovatiekracht van de topsectoren gebruiken om de maatschappelijke uitdagingen aan te pakken. De topsectoren zetten daarbij in op cross-sectorale samenwerkingen van wetenschap, toegepast onderzoek, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Het Missiegedreven Innovatiebeleid stelt vier thema’s centraal: Energietransitie en duurzaamheid, Landbouw, water en voedsel, Gezondheid en zorg, en Veiligheid.

Om gericht en gezamenlijk stappen te zetten in de aanpak van de maatschappelijke uitdagingen zijn concrete, meetbare doelen en ambities geformuleerd: de missies. Missies zetten de vraagstukken centraal en hebben het karakter van een stip aan de horizon. Op basis van de missies ontwikkelden de topsectoren zes Kennis- en Innovatieagenda’s (KIA’s) die de basis vormen voor de programmering van baanbrekend onderzoek. Naast de vier genoemde thema’s zijn agenda’s ontwikkeld voor het overkoepelende thema Maatschappelijk verdienvermogen en voor de Sleuteltechnologieën, inclusief de hier uitgewerkte sleutelmethodologieën. Deze laatste KIA levert daarmee de middelen waarmee de genoemde vraagstukken in de andere vijf missiegedreven agenda’s moeten worden aangepakt.

Missies vereisen grote maatschappelijke veranderingsprocessen De missies richten zich op het verwezenlijken van maatschappelijke en economische veranderingsprocessen. Het gaat om het realiseren van een complex geheel van nauw verweven interventies[1], systemen en instituties. Hiervoor zijn niet alleen onderzoek en innovatie nodig, maar ook flankerende maatregelen, zoals wet- en regelgeving en voorlichting gericht op gedragsverandering. Er is geen one-size-fits-all-aanpak: missies verschillen en iedere missie vraagt om een specifieke beleidsmix en benadering.

Voor het tot stand brengen van missies is een multidisciplinaire, cross-sectorale en multistakeholder-aanpak nodig, die niet alleen gebruik maakt van nieuwe technologie, maar ook aandacht heeft voor psychologische en sociale, organisatorische, ethische en culturele aspecten. De kennis om deze aspecten te adresseren wordt ontwikkeld in vakgebieden als innovatiewetenschappen, bestuurs- en bedrijfskunde, psychologie, rechtsgeleerdheid, filosofie, gedragswetenschappen, economie en antropologie. Er is in toenemende mate behoefte om die kennis uit de sociale- en geesteswetenschappen in te zetten bij het formuleren en tot stand brengen van de maatschappelijke missies.

Die missies leveren nieuwe contexten waarbinnen deze sociale vorm van innovatie moet plaatsvinden. De succesvolle voorbeelden van eerdere grote ingrepen, zoals de Deltawerken en de windmolenparken op zee, laten zich niet zomaar vertalen naar de nu gewenste veranderingen in hun specifieke contexten. Daarnaast vinden veranderingen als deze zelden als een lineair proces plaats en zijn de vraagstukken omgeven met onzekerheden en meerduidige informatie. De missies vragen om een transitiestrategie[2] waarin beleidsprocessen en innovatieprocessen op de juiste manier en op het juiste moment worden ingezet. Zonder een keuze te maken voor of in te gaan op de precieze aard van zo’n coherente strategie kunnen we stellen dat er instrumenten nodig zijn om binnen zo’n strategie breed gedragen interventies te ontwikkelen, nieuwe oplossingen te versnellen of op te schalen, en systeemveranderingen en doorbraken te realiseren.

[1] We spreken hier van interventies in de meest generieke zin, als verzamelterm voor alle mogelijke uitkomsten van een veranderings- of ontwerpproces, zoals producten, diensten, infrastructuur, voorzieningen, maatregelen etc.

[2] Dergelijke transitiestrategieën verbinden op logische wijze de stappen die nodig zijn om te komen tot een transitie en geven daarmee richting aan de inzet van instrumenten. In Hoofdstuk 8 over Systeemverandering zullen een aantal van deze strategieën aan de orde komen.

Last updated